Het oorlogsverhaal van mijn oma en opa
Op deze bevrijdingsdag een persoonlijk verhaal over de oorlog van de ouders van mijn moeder. Mijn oma, Fetje Tjepkema-Dijkstra, schreef dit in de jaren zeventig voor mij op. Samen met haar man, mijn opa, Sijds Tjepkema, had zij in de Kleine Kerkstraat te Leeuwarden een meubelfabriek.
Duitse inval
Zaterdag ‘s morgens, 10 mei 1940, ± half zes hoorden we via de Belgische zender van de inval van de Duitse troepen in België en Nederland. Onze eigen zender zweeg er nog over en liet ons rustig slapen. We schrokken en stonden er raar van te kijken en wisten niet wat we doen moesten en wachtten af tot onze eigen radio iets zou zeggen. We hadden er helemaal geen voorstelling van wat oorlog was. Wel moesten we een emmer water en een zakje zand op zolder hebben staan, voor eventuele brandbommen (wat een lachertje). ‘s Morgens ben ik gewoon met Greta (4 jaar) naar het schooltje van Juf Van Es gegaan. We spraken daar met de andere moeders af de kinderen weer mee naar huis te nemen, omdat de verantwoording voor Juf Van Es wel wat groot was en er toen al Duitse vliegtuigen in de lucht waren, die het vliegveld konden aanvallen. Het kwam niet in één van ons op, dat de stad gebombardeerd kon worden. Wel haalde ik veel kruidenierswaren in huis. Bij ons in de zaak was het druk, mensen kwamen vragen of ze wel de gekochte meubels kregen en anders bestelden ze af. Zondag ‘s morgens werden we wakker van paardengetrappel. Het bleek een grote colonne paarden te zijn, die gingen langs de Spanjaardslaan, naar de Afsluitdijk.
Het dagelijkse leven
Zo ging het leven de eerste tijd ondanks verboden en het schaarser worden van allerlei artikelen wel gewoon door. Wat langer de oorlog duurde, wat erger het werd. Mannen en jongens werden opgepakt en weggevoerd en heb ik veel in angst gezeten. Wij hoorden soms het gekerm van mensen die opgepakt waren en werden gemarteld in het Burmaniahuis. Wij hadden een jood (Philippus Feitsma) op de werkplaats en nog een jongeman uit Franeker in huis en droomde ik soms dat ze mijn man bij een razzia vonden en meenamen naar het Burmaniahuis. Bij de razzia’s hadden we meer last van onze NSB’ers en de Belgen, dan van de Duitsers.
Geboortes
Op 30 augustus 1940, ‘s nachts om twee uur kondigde een baby zich aan, we konden geen taxi krijgen, autorijden was verboden. De politie kon geen toestemming aan de Drietax geven en zo ben ik bij papa (red.: haar man Sijds) achterop de fiets in donker en druilerige regen naar het Bonifatius Hospitaal gegaan. Met de geboorte van Hanny op 23 maart 1944 was het nog erger. Ik lag in de verloskamer van het Bonifatius Hospitaal en ineens was er luchtalarm en gooiden de Engelsen niet goed. De bommen vielen in het Jodenland en in de W. de Geeststraat. De ramen waar de Duitsers lagen, waren allemaal stuk. De ramen van de verloskamer tussen de Duitse kamers in waren alleen heel gebleven. Een groot wonder hè?
Vindingrijkheid
Gebrek aan eten hebben we hier in Friesland niet gehad. We moesten wel vindingrijk zijn. We naaiden overal kinderkleren uit. Uit beddenzakken maakten we jurkjes en uit oude herenbroeken rokjes. Bij de boer haalden we melk en karnden er boter van. Omdat de kabel van het licht van het Burmaniahuis en het politiebureau door de Kleine Kerkstraat gaat, hebben we altijd (clandestien) stroom gehad en bakte ik elke dag twee lekkere broden. Omdat wij geen kinderen hadden in de leeftijd van 16 jaar en ouder, hadden we geen spanningen op dat gebied. Wel zagen we en hoorden we de ellende van vooral mensen die in het verzet zaten en die verraden werden door NSB’ers en ook door mensen die je er niet voor aanzag.
Vertrouwen
Je kon niemand vertrouwen, ook je buren niet. Er was nooit verbondenheid, veel jaloezie en afgunst. De één kon altijd met hetzelfde geld en goed, meer dan de ander. Wij hebben veel hongerige mensen uit het westen in huis gehad te eten en drinken, die dan weer door gingen Friesland in. Een man uit Haarlem ging weer weg en gapte ook nog gauw een verboden boek mee, we konden het ook niet aangeven, dat was veel te riskant.
Bevrijding
Toen eindelijk de bevrijding kwam, was het angstig. De Duitsers staken het Weeshuis aan het Zaailand in brand. De brandweer mocht het niet blussen en de bruggen waren opgehaald. Wij zaten opgesloten en waren bang dat ze het politiebureau en het Burmaniahuis ook in brand zouden steken. We mochten niet naar buiten en het brandende papier kwam bij ons op het platdak terecht. Gelukkig mocht na verloop van tijd de brandweer uitrukken. Vrijdags de hele dag kwamen er veel mensen op de vlucht uit Holland allemaal nsb’ers, die probeerden met de Duitsers Duitsland te bereiken. Ze probeerden ook nog bij ons in huis te komen. Zaterdag ‘s morgens was het Duitse leger wel voorgoed op de vlucht. Sommigen waren op klompen en met een oude pet op. Er waren die hun uniform verkocht hadden. Ze vorderden alles wat rijden wou, karren en fietsen. Het mooist vond ik nog, in de Kleine Kerkstraat daar vorderden ze de ‘Tonnenwagen’ met paard. Bij Keizer werden de volle tonnen op de stoep gezet en de wagen volgeladen met Duitsers de Grote Kerkstraat in, op naar de Heimat. Wat hebben we gelachen.
Te voet gevlucht
Ik moet nog wel vertellen, mijn man moest naar Drenthe voor Arbeitsinzet. Het verstandigste leek om te gaan, omdat er gedreigd werd, als een middenstander niet gaat, wordt zijn zaak afgebrand en zou ik met vier kinderen geen onderdak hebben. Mijn man zou proberen uit Drenthe weg te vluchten. Dat is ook gelukt, hij is lopend uit Tynaarlo teruggekomen. Heeft medewerking gehad van mensen onderweg, bij een boer een nacht geslapen en is ‘s morgens vroeg met een bus werkvolk voor het vliegveld, onder leiding van een Duitse soldaat door de muur gereden op de Groninger Straatweg en bij de Noorderbrug afgezet. Niet alle Duitsers waren slecht.
Toen was mijn man thuis en begon de angst en ellende van het onderduiken, oppassen voor buren en iedereen dat hij niet gezien werd. Hij heeft het zes weken volgehouden. Toen waren we allebei wel zo nerveus, dat voor mij mochten ze ons samen wel oppakken. We hebben toen tegen de buren en bekenden gezegd, dat mijn man een vrijstelling had, omdat hij blokhoofd was. Als ik zo zit te schrijven, schiet me nog veel te binnen en snap ik nu niet dat ik nooit bang was voor bombardementen. Met luchtalarm zat ik met de kinderen achter een op zijn kant gezette tafel, wat voor te lezen en daardoor waren de kinderen ook niet bang.
Opgeschreven in de jaren zeventig door Fetje Tjepkema-Dijkstra
Meer over mijn grootouders en andere inwoners van De Kleine Kerkstraat in Leeuwarden vind je in het boek ‘Kleine Kerkstraat Leeuwarden, 150 jaar handel en wandel in de leukste winkelstraat‘, geschreven door Niek Donker.
Het oorlogsverhaal van mijn oma en opa Read More »